Trajecto schreef: ↑21 okt 2019, 19:36
@ Peter79
Wellicht is het beter dat je weblog niet voor anderen toegankelijk is om erin commentaar e.d. in te posten?
Als het jouw voorkeur heeft dat het zo wordt ingericht, verzorg ik dat.
Zoals ik per pb heb aangegeven, is het zoals het nu is goed. Er moet reactiemogelijkheid zijn, want door feedback weet ik wat ik wel of niet moet doen, verduidelijken of niet, etc.
BdO schreef: ↑21 okt 2019, 19:10
Niets mis met ascese, en deze vorm lijkt me verreweg de beste.
Met de in dit topic gemaakte opmerkingen en al eerder in een ander topic gemaakte opmerkingen blijkt dat er best wel mensen zijn die hierover iets te zeggen hebben. Lijkt me een goed topic voor een christelijk forum. Ik open dat topic nu niet; te veel andere dingen te doen. Hier laat ik het onderwerp rusten.
Opgedroogde beek in hoog Nederland
De belangrijkste ver-thema’s uit het grijze spoor met betrekking tot natuurgebieden (groene spoor) betreffen verdroging, vermesting en verzuring. Klimaatverandering speelt op de achtergrond wel mee, maar is minder urgent. De gedachte is ook dat als je natuurgebieden met elkaar verbindt, dat dieren en planten met het veranderende klimaat kunnen meeschuiven. Klimaateffecten kunnen bovendien versterkt of gedempt worden afhankelijk van de inrichting van een natuurgebied - zie ook
dit artikel. Verdroging is bijvoorbeeld een factor die direct het (micro)klimaat beïnvloedt. Land dat verdroogd is, warmt eerder in het jaar op. Bossen verdampen meer water dan (droge) zandverstuivingen en hebben daarom een koelend effect.
Om te vertellen wat het probleem van verdroging inhoudt, wil ik een korte geschiedenis van het Nederlandse landschap geven vanaf de Middeleeuwen. Nederland ontleent zijn identiteit aan de strijd tegen het water. De provincie- en landsgrenzen worden voor een deel bepaald door de ligging van vroegere moerassen. De provincie Drenthe was geheel omgeven door moerassen: aan de oostzijde de grens met Duitsland werd gevormd door het Bourtangermoeras dat van de Dollard tot aan Overijssel liep. Het uiterste zuidoostpuntje van Drenthe - het Bargerveen - is hiervan het overblijfsel. Aan de westzijde lagen de Nijenoertervenen en Smildervenen van het Leekstermeer tot beneden Assen/Smilde (restant: Fochteloërveen). Aan de noordzijde lagen de moerassen van de Hunze van Emmen tot aan het Zuidlaardermeer en de moerassen bij het Leekstermeer. In het zuiden waren het de moerassige beekdalen van o.a. de Reest. Zo zijn veel grenzen te herleiden tot de natuurlijke barrières van vroeger.
De Hollandse waterlinie ontleent zijn strategische waarde aan de natuurlijke terreingesteldheid: stinkende moerassen.
We hebben in al die eeuwen eigenlijk niets anders gedaan dan het hele land te verdrogen door slootjes te graven die het water snel afvoeren en dijken op te werpen die het water buiten houden. Voor de goede orde moeten we Nederland opdelen in hoog en laag Nederland. Hoog Nederland bestaat uit het Limburgse heuvelland en de zandgebieden van Noord-Brabant, Gelderland/Overijssel en Drenthe. Laag Nederland bestaat hoofdzakelijk uit klei en veen.
Ik herinner mij dat in laag Nederland de grondwaterstand gemiddeld een halve meter is gezakt tegenover drie meter in hoog Nederland, maar de bron kan ik niet vinden. Maar je kan zeggen dat ook in laag Nederland de grondwaterstand meters is gezakt. Het feit dat het er nog steeds nat is, is het gevolg van het mee zakken van de bodem. De bodem is op sommige plekken
al 5 tot 10 meter gedaald. Nadat vrije afstroming niet meer hielp om te verdrogen, zorgden windmolens, stoomgemalen en moderne gemalen ervoor dat men zich in laag Nederland steeds verder de diepte in pompte. Inmiddels is duidelijk dat dit een doodlopende weg is. Verdroging is er een financieel/economisch probleem, met name in rottende funderingen. Een economisch perspectief voor deze gebieden ligt waarschijnlijk in een heel nieuwe vorm van landbouw (zie link).
In hoog Nederland zijn molens en gemalen veel minder van belang om het land droger te krijgen. Graaf sloten en greppels en het water stroomt vanzelf weg. Op deze manier zijn de grote hoogvenen verdroogd, ontgonnen of in heide omgezet. Tot begin 20e eeuw verliep de ontginning van die hogere gronden niet zo hard. De zandgrond die beschikbaar kwam, was arm, lag ver van de bewoonde wereld en men liet er de beesten grazen. Met de komst van kunstmest kon men deze gronden wel in agrarisch gebruik nemen. Daarboven op kwamen in de jaren dertig werkverschaffingsprojecten. En ook na de tweede wereldoorlog zijn er nog “woeste gronden” in cultuur gebracht. Wat er over was - te nat of te arm - die gebieden vormen nu de Ecologische Hoofdstructuur (Natuurnetwerk Nederland). Voor het verdrogingsprobleem beperk ik mij nu tot hoog Nederland (hoewel er voor laag Nederland ook nog wel wat te zeggen zou zijn).
In hoog Nederland bestaan de natuurgebieden hoofdzakelijk uit restanten van hoogveengebieden, heide en zandverstuivingen en droge bossen. Al deze gebieden kennen een geschiedenis van exploitatie - hoofdzakelijk bestaand uit begreppeling, begrazing en al dan niet aanplant van bos voor mijnhout of bos tegen zandverstuiving. De Veluwe is nog wel bijzonder om te noemen. Met name aan de oostzijde is er een geschiedenis van sprengenbeken, waarin het stromende water molens aandreef. Wat men in feite deed, was de Veluwe lek prikken in de flanken. Zolang de Veluwe nat was, ging dat goed. Maar de Veluwe is inmiddels gortdroog. De sprengenbeken worden nu geroemd om hun biodiversiteit (die ook werkelijk bijzonder is), maar wil je een Veluwe herstellen, dan is het wellicht verstandig om de minder bijzondere sprengen dicht te gooien.
Het Fochteloërveen met de ontginningsstructuren uit vroeger tijden.
Deze natuurgebieden hebben een over het algemeen de historische waterstand nodig (dus hoog), terwijl in het omliggende land het waterpeil laag wordt gehouden ten behoeve van met name de landbouw. Zeker hoogvenen zijn erbij gebaat dat het oppervlak niet duurzaam verdroogt, omdat dan de hoogveenontwikkeling tot stilstand komt en achteruitgaat. Deze hoogvenen liggen nu als badkuipen in het land. Het Bargerveen bij Emmen wordt momenteel rondom voorzien van een leemkade, om het water binnen te houden. Het Fochteloërveen bij Assen is in het verleden voorzien van allemaal houten dammen om per compartiment zo hoog mogelijk water te krijgen. Deze dammen zijn nu lek, waarschijnlijk door de droogte van de afgelopen jaren, waardoor er op het contactvlak van water en lucht rotting optreedt.
Het lijkt erop dat het verdrogingsbeleid vanuit het grijze spoor moeizaam gaat. Recente eenduidige informatie kan ik niet vinden. Een korte samenvatting ervan:
Vanaf 1990 is verdroging een thema binnen het milieubeleid. De effecten van verdroging zijn soms bij de consument, maar vaker in de natuur merkbaar. Diverse natuurgebieden hebben te lijden van wateronttrekking en peilverlaging.
Oorzaken van verdroging zijn onder andere waterwinning door drinkwaterbedrijven, grondwateronttrekking door industrie en versnelde afwatering (drainage) om een voor de landbouw geschikter waterpeil te bereiken.
Het beleid heeft een programma verdrogingsbestrijding in gang gezet met herstelmaatregelen. In 2010 moet het verdroogd areaal met 40% verminderd zijn t.o.v. 1985. In 2000 was slechts 3% van het verdroogde areaal hersteld, terwijl 25% de doelstelling was (Geciteerd van:
https://www.clo.nl/onderwerpen/verdroging).
Hoe moeilijk het is, blijkt ook uit dit citaat:
Het doel is om in de periode 2007-2013 circa 70.000 ha verdroogd areaal te hebben hersteld. Hiervan is 48.000 ha Natura 2000-gebied en 22.000 ha overige EHS-natuur Figuur 1). Deze ambitie betekent een hydrologisch herstel van een kleine 10.000 ha per jaar. In de periode 1990-2005 is gemiddeld ongeveer 1.000 ha per jaar hersteld. Dat waren meestal gebieden waar de verdroging met een relatief geringe inspanning kon worden bestreden (Bron:
https://themasites.pbl.nl/balansvandele ... oging-2013). Met andere woorden: het laaghangende fruit is inmiddels geplukt en nu moet je nog tien keer meer doen per jaar dan dat je eerder deed.
Ook hier speelt parten dat men de grenzen van de EHS vaak heeft neergelegd op die plekken waar de ontginning toevallig is gestopt. Met een ruimere begrenzing, gebaseerd op landschappelijke kenmerken, had men meer met de natuur kunnen meewerken en daarmee wellicht bespaard op technologische oplossingen. In het kader van waterberging heeft men vaak laaggelegen gebieden aangewezen, maar de logica zou veel meer moeten zijn dat je water ook in hooggelegen gebieden bergt. De natuur heeft het nodig en door langzaam weglekken (wat altijd gebeurt) hou je over het geheel betere grondwaterstanden. Het belang daarvan is nu na twee opeenvolgende droge jaren wel veel duidelijker geworden. Robuuste natuur draagt bij aan een robuuste waterhuishouding.