Onstoffelijk zijn is dus kenbaar en verschilt van stoffelijk zijn (in de stof zijn).De Metaphysica van Aristoteles beperkt zich niet tot een leer over de status en de structuur van het zijnde in het algemeen. We vinden onder deze geschriften ook een theologie, dat wil zeggen een theorie over een hoogste zijnde. Dit hoogste zijnde wordt ook door Aristoteles beschouwd als een onstoffelijk zijnde.
Hier zegt Aristoteles wat bijzonders. Hij heeft het over de hoogste werkelijkheid, welke onbewogen is en geen behoefte heeft om in te grijpen in de wereld. Presentie is de naam , louter aanwezigheid. Je kunt je láten aantrekken door zijn aantrekkingskracht. (Wees de prooi, niet de jager)Aristoteles toont door een redenering de noodzaak aan het bestaan van de Onbewogen Beweger aan te nemen. Was er niet een eerste beweger die zichzelf bewoog, dan zou alle beweging die er is er eigenlijk niet kunnen zijn. Ze zou dan immers afhankelijk zijn van vreemde bewegers, die er evenwel ook niet hadden kunnen zijn. Welnu, er zijn in feite eeuwige en gelijkmatige bewegingen onder de hemellichamen. Kennelijk is er een volstrekt eeuwige en onveranderlijk in beweging brengende oorzaak; anders zou die eeuwige, gelijkmatige, ononderbroken beweging er niet kunnen zijn. En dan moet deze onbewogen beweger ook onstoffelijk zijn, want anders zou ze krachtens dat stof-principe nog voor verandering vatbaar zijn. De Onbewogen Beweger is echter hoogste, volledige werkelijkheid, die geen enkele verandering nodig heeft. En hij beweegt, niet door op enige manier in te grijpen in de wereld (daaraan heeft hij geen behoefte) maar louter door aanwezig te zijn en aantrekkingskracht uit te oefenen; Aristoteles zegt: ... ‘door bemind te worden'.
1. Het bestaan van de Onbewogen Beweger of onstoffelijke Geest wordt bewezen en afgeleid uit het bestaan van een eeuwige beweging. Het gaat dus om een redenering; met enige religiositeit heeft dit niet te maken.
2. Rechtstreekse kennis van deze Beweger-God is volgens Aristoteles niet mogelijk. Als aan het lichaam gebonden wezens kunnen we dat wat buiten de stof bestaat niet kennen We kunnen slechts afleiden dat zoiets moet bestaan. Impliciet verwerpt Aristoteles hier ook Plato's 'raken aan de onstoffelijke idee'.
3. De Onbewogen Beweger ''beweegt 'door bemind te worden’'', zo zegt één tekst heel summier. Aristoteles werkt dit nergens uit. In ieder geval gaat het om een gedachte die functioneert binnen een theorie over kosmische bewegingen. Een eventueel raakpunt met de ethiek of met een menselijke hartstocht (eros) voor de idee in Plato's zin, komt niet ter sprake. Het hoogste zijnde is bij Aristoteles het resultaat van een afleiding op grond van bepaalde feiten en dit resultaat is zelf ook weer feitenkennis.
4. Dit voert ons tot de volgende overweging. Bij Plato fungeert de Idee van het Goede, zo lijkt het, primair als bestemmingskennis. Inzoverre gaat het bij dit Goede om een hoogste zijnde dat onder de ons omringende feiten per se niet bestaat. Sterker gezegd en afwijkend van Plato's taalgebruik: het hoogste zijnde is iets zonder in feite te bestaan; het neo-platonisme zal op deze gedachte voortborduren. Bij Aristoteles daarentegen krijgt de Onbewogen Beweger geen reliëf als bestemming (telos), terwijl hij hier wel zo opgevat lijkt te moeten worden. Aristoteles laat ons daardoor weinig mogelijkheden dit transcendente zijnde als een via 'innerlijkheid' aanwezig iets (zie leereenheid ‘Plato II’) te interpreteren. Maakt Aristoteles zich hierdoor niet, wellicht meer dan Plato, kwetsbaar voor het latere verwijt van `ontotheologie’,- hier genomen in de zin van een denken dat stelt dat God bestaat als (alleen maar) nog een zijnde, zij het dan het hoogste zijnde?
1. Goed uitgangspunt. We redeneren en doen niet aan religiositeit of geloof.
2. Hier ga ik toch meer voor Plato. Het is mogelijk dat Aristoteles geen rechtstreekse kennis had en Plato wel.
3. Mijn visie hier op is dat de Onbewogen Beweger alleen kenbaar is door allereerst te 'schouwen' en middels dat schouwen in het 'minnen' te komen.
4. Ik ondersteun Plato's taalgebruik. Het hoogst zijnde (de term 'hoogst' is feitelijk onzin, maar a la) is iets zonder in feite te bestaan: Leegte.
Dit is de essentie van schouwen. Schouwen is zonder ergens op uit te zijn, niet afkerig, maar ook niet speciaal betrokken.Tenslotte zij opgemerkt dat het ook Aristoteles' ideaal is dat de mens ernaar streeft om zo goddelijk mogelijk te leven. Hij spreekt zelfs van een 'onsterfelijk leven' . Hij verstaat hieronder echter een leven waarbij het goddelijke dat in de mens ligt, de menselijke geest (`nous'), een zo groot mogelijke vrijheid heeft om de bij dit verstand behorende activiteit uit te oefenen. Deze activiteit ligt in het beschouwen van het blijvende, en dus enigermate eeuwige en goddelijke, zoals het bestaat in de stoffelijke dingen. Met betrekking tot de vraag hoe we dienen te leven, is dit schouwen volstrekt irrelevant. De schouwende filosoof houdt zich met deze vraag ook niet bezig; hij is er niet op uit in de samenleving of voor zichzelf iets te bereiken. Hij is zichzelf in z'n schouwen genoeg en zo onder de mensen aanwezig, niet afkerig van hen, maar ook niet speciaal betrokken bij hen. Hij schouwt zonder ergens op uit te zijn en benadert zo het beste het zichzelf-genoeg-zijn (de autarkeia) dat voor de onstoffelijke Geest kenmerkend is.
Het schouwen op zich is voldoende. De vraag hoe we dienen te leven (goed en kwaad) is niet meer aan de orde binnen het schouwen.
Vandaar ook de volstrekte afwezigheid van religiositeit.